Het verhaal van het gemberkoekmannetje
Lang geleden leefden er eens een oud vrouwtje en een oud mannetje. Ze woonden met z’n tweeën in een heel oud huisje.
Kinderen hadden ze niet en daarom maakte het oude vrouwtje op een goede dag een mannetje van koek.
Ze gaf hem een jasje van chocolade en knopen van nootmuskaat; hij kreeg ogen van lekkere, dikke krenten en een mond van roze suikergoed en zijn vrolijke hoedje was gemaakt van oranje kandij.
Toen het oude vrouwtje hem klaar had, kleedde ze hem aan; ze kneedde zijn schoentjes van gemberkoek in vorm en ze deed hem in een pan. Ze schoof de pan in de oven en deed de deur dicht. En toen ging ze op een stoel zitten en dacht: “Ziezo, nou heb ik eindelijk een jongetje van mezelf.” Toen het koekmannetje klaar was, deed ze de ovendeur open en haalde de pan te voorschijn. Maar hola! Daar sprong het koekmannetje uit de pan. Hij rende de deur uit zo de straat op. Het oude vrouwtje en het oude mannetje renden zo hard als hun stijve benen hen dragen konden achter hem aan. Maar hij lachte alleen maar en riep: “Ren maar, ren maar, zo hard als je kan, mij kun je niet krijgen, mij, koekman!” En inderdaad, ze konden hem niet krijgen.
Het koekmannetje rende verder tot hij bij een koe kwam die langs de weg stond. “Stop eens, koekmannetje!” zei de koe. “Ik wil jou best opeten.” Maar het koekmannetje lachte en riep: “Ik ben op de loop voor een vrouw en een man zie mij maar te krijgen, als je dat kan!” En toen de koe achter hem aan kwam, keek hij achterom en riep: “Ren maar, ren maar, zo hard je kan, mij kun je niet krijgen, mij, koekman!” En inderdaad, de koe kon hem niet krijgen.
Het koekmannetje rende verder en verder tot hij bij een paard kwam dat in de wei stond te grazen. “Alsjeblieft, stop even, koekmannetje!” zei het paard. “Je ziet er zó lekker uit!” Maar het koekmannetje lachte hardop. “Oho! Oho!” riep hij “Ik ben op de loop voor een koe, en een vrouw en een man, zie mij maar te krijgen, als je dat kan! ” En toen het paard achter hem aan kwam, keek hij over zijn schouder en riep: “Ren maar, ren maar, zo hard je kan, mij kun je niet krijgen, mij, koekman!” En inderdaad, het paard kon hem niet krijgen.
Na een tijdje kwam het koekmannetje bij een schuur vol dorsende mannen. Toen de dorsers het koekmannetje roken, probeerden ze hem te pakken en ze zeiden: “Loop niet zo hard, koekmannetje! Tjonge, wat zie jij er lekker uit!” Maar het koekmannetje begon nog harder te rennen en hij riep: “Ik ben op de loop voor een paard en een koe, en een vrouw en een man, zie mij maar te krijgen, als je dat kan!” En toen hij merkte dat de dorsers achterbleven, riep hij achterom: “Ren maar, ren maar, zo hard je kan, mij kun je niet krijgen, mij, koekman!” En inderdaad, de dorsers konden hem niet krijgen.
Het koekmannetje rende harder dan ooit. Hij rende en draafde tot hij bij een veld kwam vol maaiende mannen. Toen de maaiers zagen hoe lekker hij eruit zag, begonnen ze achter hem aan te rennen en ze riepen: “Wacht even! Wacht even, koekmannetje! We hebben zo’n zin in je!” Maar het koekmannetje lachte harder dan ooit en ging er als de wind vandoor. “Oho!” riep hij, “oho! Ik ben op de loop voor een schuur met dorsers, voor een paard en een koe, voor een vrouw en een man, zie mij maar te krijgen, als je dat kan!” En toen hij merkte dat de maaiers hem niet inhaalden, draaide hij zich om en riep: “Ren maar, ren maar, zo hard je kan, mij kun je niet krijgen, mij, koekman!” En inderdaad, de maaiers konden hem niet krijgen.
Toen werd het koekmannetje heel erg verwaand. Hij dacht dat niemand hem ooit nog zou kunnen vangen. Na een tijdje ontdekte hij een vos, die dwars over de velden naar hem toe kwam. De vos zag het koekmannetje ook en begon te draven. Maar het koekmannetje riep hem toe: “Mij kun je lekker toch niet krijgen!” De vos begon te rennen, maar het koekmannetje ging er met een vaartje vandoor en gniffelde: “Ik ben op de loop voor maaiers en dorsers, voor een paard en een koe, voor een vrouw en een man, zie mij maar te krijgen, als je dat kan!” “Ren maar, ren maar, zo hard je kan, mij kun je niet krijgen, mij, koekman!”
“Schei toch uit!” hijgde de vos. “Ik wil je niet eens hebben! Wat moet ik met je?” Juist op dat moment kwam het koekmannetje bij een rivier. Hij kon niet zwemmen, maar hij wilde toch wel naar de overkant. Want de man en de vrouw, de koe en het paard, de dorsers en de maaiers, ze zaten nog allemaal achter hem aan! “Spring maar op mijn staart, dan breng ik je naar de overkant,” zei de vos. Het koekmannetje sprong op de staart van de vos en de vos sprong in het water. Toen hij goed en wel op weg was, draaide de vos zijn kop om en zei: “Je bent te zwaar voor mijn staart, koekmannetje! Ik ben bang dat je nat wordt. Spring liever op mijn rug.” Het koekmannetje sprong op de rug van de vos. Een eindje verder zei de vos: “Koekmannetje, ik ben bang dat je op mijn rug toch nog nat zult worden. Spring liever op mijn schouder.” Het koekmannetje sprong op de schouder van de vos. In het midden van de rivier gekomen, sprak de vos: “O, jeetje, koekmannetje! Daar zakt mijn schouder toch onder water! Spring vlug op mijn neus, zodat ik je droog kan houden!” Het koekmannetje sprong op de neus van de vos. Op het moment dat de vos de overkant bereikte, gooide hij met een vinnig gebaar zijn kop achterover en hapte toe!
“O hemeltje!” zei het koekmannetje. “Nou ben ik voor een kwart verdwenen!” Het volgende ogenblik zei hij: “Hela, nou ben ik voor de helft weg!” En even later mompelde hij: “Wel verdraaid! Nou ben ik voor driekwart verdwenen!” En daarna heeft het koekmannetje helemaal niets meer gezegd, nooit meer.
Bron: sprookjesboek, 60 sprookjes en volksverhalen door Readers Digest